BUDERMAN: Jan Buderman, waard in De Bonte Hond

Fragment uit het Rotterdamsch Jaarboekje 1953 over de patriotten in Rotterdam ca. 1780. Hierin wordt Joannes Buderman vermeld.

(…) Volgens dit ontwerp zouden alleen de Heren Vroedschappen nog tot de Gereformeerde Kerk moeten behoren. Maar eer er tien jaar verlopen waren, zaten er drie van deze vier Katholieke Schutterijkapiteins in de Raad van Rotterdam, al hadden zij eerst nog een diepe val gemaakt. Alleen Leemput’s politieke carrière zou een andere wending nemen.
Huybert Leemput was afkomstig uit een goed Rooms gezin. Hij zelf was in 1778 naar de Zuidelijke Nederlanden gereisd om daar uit handen van de bisschop van Antwerpen het H. Vormsel te ontvangen. Stellig heeft hij bij die gelegenheid zijn acht jaar oudere broer bezocht, die bij de Jezuïeten te Antwerpen en aan de Leuvense Universiteit had gestudeerd en zich toen voorbereidde op het doctoraat in de theologie. Huybert Leemput was door dit contact mogelijk de enige strijdbare Katholieke Rotterdammer in die dagen, welke iets verder zag dan het directe gewin aan politieke rechten, al doen zijn verklaringen voor de bovengenoemde Statencommissie hem niet kennen als een bijzonder ruime geest. Toch is het te betreuren, dat Leemput voor Rotterdam verloren is gegaan. Bij de komst van de Pruisen in 1787 nam hij de wijk. Voordat de wraak van de Oranjepartij hem treffen kon. Hij werd door het Hof van Holland bij verstek veroordeeld tot verbanning, nadat er ten huize van zijn vader een nogal gemoedelijke huiszoeking naar hem was gedaan. Huybert vestigde zich na enige omzwervingen te Ronsse, waar zij reeds genoemde broer Joannes toen koordeken was. Hij trouwde een burgeres uit dit Zuid-Vlaamse stadje en bekleedde er tenslotte verschillende ambten, waarmede men hem liever in zijn vaderstad belast had gezien. Het is tekenend voor de uitzonderlijke positie, die de Hollandse Katholieken tegenover de Franse Revolutie innamen, dat de koordeken Joannes Leemput als Rooms priester in 1794 de wijk nam naar Rotterdam voor de zelfde Franse troepen, onder wier hoede zijn Rotterdamse geloofsgenoten, dien in 1787 voor de Prinsgezinden waren gevlucht, naar huis hoopten terug te keren.
Als officieren der Schutterij waren Leemput, Blondel, De Vogel en Ellinckhuysen ongetwijfeld lid van de vaderlandse Sociëteit op de Wijnhaven, waar de bloem van de Rotterdamse patriotten samenkwam. Leemput was bovendien nog lid van het Comité, dat geld inzamelde voor de patriotse zaak. De minder met aardse goederen begunstigde patriotten vergaderden in de Vaderlandse Burger-Sociëteit in de Molensteeg. De koopman naar de Wijnhaven, de pakhuisknechten naar “De Bonte Hont”, zo karakteriseert een tijdgenoot, Jozua van Beefting, auteur van bekende mémoires, de politieke activiteit van die dagen en hij voegt er aan toe, dat de laatsten een soort lijfwacht voor de Heren vormden, die hen op hun beurt een bezoek aan De Bonte Hond vereerden. Een prinsgezinde uitgave van 1788 beschrijft de leden van deze Burger-Sociëteit als “voortgekomen uit de laagste classe van Rotterdams ingezetenen en meest van de gezindten van de Roomschen: blekers-, branders-, brouwers- en wijnkopersknegts, die, gelijk elk bekend is uit Duitschland of elders vandaan met een onbeschaafde ziel in een grof lichaam herwaards komen om hun dikgespierde handen aan den zwaren arbeid te slaan om Hollands geld”.
Al ontbreken ons al weer de ledenlijsten, wij kunnen dus veilig aannemen, dat onder de weldra meer dan duizend “Bonte Honden”, die het locaal in de Molensteeg voor het Engelse Koffiehuis op de Beurs moesten verwisselen, het percentage Katholieken hoog was. Meerderen van hen gaven zich in de zomer van 1787 op voor de Burger-Militie en trokken als vrijwilligers mee uit naar Utrecht of Gorkum of waar elders voor de goede zaak gevochten zou worden, al bleek hun goede wil ook groter dan hun moed. Katholieken als Frederik Esser op de Nieuwe Markt en de weduwe van de wijnkoper Henricus Gallé hadden hun huizen opengesteld voor de intekening.
Na de komst van de Pruisen en het herstel van het reactinnaire gezag is het vele Bonte Honden slecht vergaan. Wonend te midden van het Prinsgezinde volk en vrijwel vogelvrij verklaard door de overheid, fungeerden zij als zondebokken voor de patriotse overmoed van de laatste maanden. Vaak bleef het niet bij dreigementen, maar werden de voormalige Bataafse helden deerlijk mishandeld. Vele leden van de voormalige Burger-Sociëteit vluchtten met hun gezinnen naar Brabant of Frankrijk voor een jaren lang kommervol bestaan van berooide uitgewekenen. Enkelen was door de baljuw het verblijf in de stad formeel ontzegd. De requesten om onderstand of een overheidsbaantje, die zij bij hun terugkeer in 1795 indienden, schilderen de doorstane angst en armoe in felle kleuren.
Verreweg de meesten van degenen, die op deze wijze in 1795 een beroep op de Bataafse gemeenschap deden, waren Katholiek. Slechts drie van deze requestranten wil ik bij name noemen en wel Joannes Buderman, de waard van de Bonte Hont, Jan Verbon, de keurslijfmaker, die tot ergernis van zijn conservatieve nabuur, de reeds genoemde Jozua van Beefting, een uitgebreide patriotse correspondentie voerde, zonder dat hij een meid kon betalen om zijn brieven aan te nemen, als hij naar de Roomse Kerk ging en tenslotte de huisknecht van Ds. Le Sage ten Broek, Cornelis van den Bosch, die in Duinkerken een Rooms meisje trouwde en dominee’s bekende zoon Joachim George op de weg naar de R.K. Kerk is voorgegaan.
In de sociëteit op de Wijnhaven, die tegelijk de officieuse zetel was van de patriotse Krijgsraad der Schutterij en van waaruit zich op de 23e April 1787 de plechtige stoet in beweging zette, die de vervanging van de meest conservatieve vroedschappen door eigen geestverwanten ging wfdwingen – in deze sociëteit speelden de Katholieken een veel bescheidener rol. Toch zullen de Katholieke officieren er steeds geloofsgenoten hebben aangetroffen, die door hun standing en finantiële positie voor het lidmaatschap in aanmerking kwamen. Zo is van Leemput’s aangetrouwde achterneef, de scheepsbouwer Johan Hendrik van Kerckhoff het bewijs van lidmaatschap bewaard gebleven. Tot de geziene leden behoorden ongetwijfeld vermogende Roomsen als Cornelis Osy, Petrus van der Kun, Carel Ellinckhuysen, jacobus Eliseus de Vogel, Alexander Perotin en de oud-Katholiek Theodore van Zeller, die met George Willem de Vogel als Heren Tractanten bijdroegen in de kosten van het luisterrijke feestmaal in de Doelen, dat de patriotse fine fleur op 24 April 1786 de Franse gezant De Vérac aanbood ter ere van de tussen zijn land en de Republiek gesloten Alliantie. Maar in de rangen der beter gesitueerde patriotten, bestaande uit Remonstranten, Lutheranen, Doopsgezinden, Walen en een groor contingent Gereformeerden, stonden de Roomsen, uitgesloten als zij nog steeds waren van alle ambten en bedieningen, lang niet zo vooraan, als bij de Bonte Honden. Van de twaalf banvonnissen, die door het Hof van Holland in 1789 en 1790 tegen Rotterdammers zijn uitgesproken wegens deelname aan de patriotse bewegingen in de voorafgaande jaren, was er maar één gericht tegen een Roomsgezinde, namelijk tegen Huybert Leemput. Dit bewijst, dat de Katholieken hier ter stede in de leiding van het (…)

Bron: Rotterdamsch Jaarboekje 1953, pag. 211-213